J. Beugels, L.H.M. Smit, K.B.M.I. Keymeulen, A.A. Piatkowski de Grzymala, E.M. Heuts
Voorzitter(s): S. Maaskant, chirurg, Máxima Medisch Centrum
Vrijdag 27 november 2015
12:46 - 13:00u
in Ik Hou van Holland
Categorieën: mammachirurgie, vrije voordracht
Parallel sessie: V1 Algemene chirurgie & Mammachirurgie
Introductie:
Het aantal directe, autologe borstreconstructies – met de deep inferior epigastric perforator (DIEP)-lap als eerste keuze – is beperkt in Nederland. Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat een primaire, autologe borstreconstructie meer complicaties geeft dan een secundaire reconstructie. Dit multicenteronderzoek vergelijkt de complicaties na primaire versus secundaire DIEP-borstreconstructies.
Methode:
Tussen januari 2010 en december 2014 werden er 490 primaire en secundaire, vrije DIEP-borstreconstructies verricht bij 406 patiënten in één academisch en twee perifere ziekenhuizen. Patiëntdossiers werden retrospectief onderzocht, waarbij specifiek werd gelet op patiëntkarakteristieken, risicofactoren en het optreden van ernstige dan wel minder ernstige borstcomplicaties. Als ernstig werd beschouwd: veneuze stuwing en geheel of gedeeltelijk verloren gaan van de lap. Infectie, hematoom, seroom, vetnecrose en wondproblemen (wonddehiscentie, oppervlakkige huidnecrose en vertraagde wondgenezing) werden als minder ernstig geclassificeerd. Tevens werd het aantal re-exploraties onderzocht.
Resultaten:
In de drie centra werden in totaal 197 primaire (40,2%) en 293 secundaire (59,8%) DIEP-borstreconstructies verricht bij 145, respectievelijk 261 patiënten. Ernstige complicaties traden op bij 10,2% primaire versus 8,5% secundaire DIEP-borstreconstructies (p=0,543). Patiënten hadden significant meer wondproblemen (primair 5,1% versus secundair 13,7%; p=0,002) bij secundaire reconstructies. Minder ernstige DIEP-lapcomplicaties, het aantal re-exploraties (12 primair versus 16 secundair; p=0,768) en reanastomoses (9 primair versus 9 secundair; p=0,388) waren niet significant verschillend tussen beide groepen. Ook was het resultaat na re-exploratie, met betrekking tot behoud van de reconstructie, niet significant verschillend (primair 66,7% vitale lappen versus 50,0% secundair; p=0,378).
Conclusie:
Directe, autologe borstreconstructie kan veilig worden verricht zonder meer of ernstigere complicaties dan na secundaire reconstructie. Bij een secundaire reconstructie is er een verhoogde kans op wondproblemen. De mate en ernst van complicaties zijn dan ook geen reden om een autologe borstreconstructie secundair in plaats van primair te verrichten.